Wanneer je een capoeira-groep uitnodigt voor je evenement of meedoet aan lessen of een workshop, is de beleving vaak rijker dan een indrukwekkende show of inspirerende les. Capoeira, een unieke Afro-Braziliaanse vechtkunst, dans en spel, is doordrenkt van rijke tradities en een diepgewortelde cultuur. Deze kunstvorm, die meer dan 400 jaar geleden werd gecreëerd door Afrikaanse slaven in Brazilië, is een krachtige expressie van vrijheid, veerkracht en gemeenschap. Het heeft sindsdien een krachtige evolutie doorgemaakt, waarbij het de ziel en geest van een hele gemeenschap heeft gevormd.

 

Spel, dans of vechtkunst?

Capoeira heeft haar eigen logica en unieke lichaamstaal. Twee spelers dagen elkaar uit in een cirkel van medespelers die muziek maken: de roda.

Een soepele aanval, meestal een draaitrap, wordt ontweken door weg te duiken of mee te draaien. Door slim en creatief te spelen kan de tegenstander uiteindelijk worden klemgezet, onderuit geveegd of met controle geraakt.

Acrobatiek maakt het spel nog mooier en spectaculairder. Toch is Capoeira geen wedstrijd op zich: het doel van de cirkel is om met de hele groep een positieve energieke sfeer op te roepen waar alle spelers zich van hun beste kant kunnen laten zien.

Muziek

De muziek geeft energie en richting aan de twee spelers die elkaar midden in de cirkel uitdagen. Belangrijkste instrumenten zijn de berimbau, een Afrikaans booginstrument met één snaar en een kalebas als klankkast; de atabaque, een grote drum; de pandeiro, een tamboerijn, en de agogo, een dubbele bel.

De liedjes die in de cirkel worden gezongen gaan vaak over het spel, levenswijsheden, oude meesters, de slaventijd, en Brazilië. Veel liedjes heben een poetische of filosofische inslag en een dubbele bodem. Capoeira wordt gespeeld in een uniform: meestal een witte broek en shirt. Maar een spontane roda zonder uniform is net zo goed toegestaan: flexibiliteit is de grote kracht van Capoeira.

Oorsprong

Als vechtkunst en cultuur heeft capoeira gemengde wortels, waarvan de sterkste in Afrikaanse grond grijpen. De Portugese en Hollandse kolonisten in Brazilië wilden de autochtone bewoners, de indiaanse stammen, als slaven laten werken op suiker- en cacaoplantages.

Maar zij verzetten zich en werden gedecimeerd door Europese ziektes als de griep. De kolonisten losten dit arbeidsprobleem op door Afrikaanse slaven uit West-Afrika en Angola te importeren. Ze werden als handelswaar verkocht op markten, voornamelijk in Noord-Oost Brazilië. Van de zestiende tot de negentiende eeuw werden vijf miljoen slaven uit West-Afrika gedeporteerd naar Brazilië.

Tot 1888 werden zij tewerkgesteld op Braziliaanse suikerriet- en cacaoplantages.